Piet [Stakeholder] heeft een lastige klusje thuis. Piet kan het niet zelf doen. Piet kent gelukkig Henk. Henk is klusbaas [Product Owner]. Henk heeft een vaste groep mensen die regelmatig om lastige klusjes vragen. Soms zegt Henk nee en soms zegt Henk ja tegen een klusje. Henk heeft één grote lijst [Product Backlog] waar alle klusjes op staan die nog moeten gebeuren.
Henk bepaalt welke klusjes eerst gaan. Samen met de klusjesmannen (Development Team) bespreekt Henk of de klusjes duidelijk zijn [Refinement]. Henk en de klusjesmannen hebben een helper [Scrum Master] die er voor zorgt dat ze echt als één klusteam werken. Als de klusjes duidelijk zijn, kunnen ze worden ingepland. Henk en de klusjesmannen komen op maandagochtend vroeg samen en dan plannen [Sprint Planning] ze de klusjes voor die week [Sprint]. Ze denken heel goed na hoeveel klusjes ze aankunnen en welke klusjes ze tegelijkertijd oppakken. Voor iedereen is duidelijk waarom we de klusjes doen van die week [Sprint Goal].
Elke ochtend kijken de klusjesmannen samen naar de klustaken [Sprint Backlog], hoe de planning er voor staat van de week en besluiten ze hoe ze die dag het beste kunnen werken [Daily Scrum]. Ze houden bij hoeveel klusjes er af zijn (netjes uitgevoerd, betaald, opgeruimd, gecontroleerd) [Definition of Done] en of ze het gaan halen. Op vrijdagmiddag sluiten ze af met een borrel [Sprint Reviews], waarbij Piet en anderen en het hele klusteam alle klusjes die af zijn [Product Increment] en alles rondom klusjes bespreken, wat vaak leidt tot nieuwe klusjes [Product Backlog Item]. Vervolgens babbelen Henk, de klussers en de helper nog even na om te bepalen hoe ze het volgende week nog net wat beter kunnen doen [Sprint Retrospective].
Omdat ze dit elke week zo doen en ze allemaal met hart [Scrum Values] en ziel er voor gaan, is dit klusteam het beste team van de hele regio.